Franse Tijd en daarna (1794-1881)

Toen in 1794 de Fransen onder leiding van generaal Pichegru Den Bosch binnen vielen, bracht dit een hele omslag voor de Bosschenaren teweeg. De stad Den Bosch kwam weer tot leven en zo ook carnaval. Met de komst van de Fransen herkrijgen de katholieken hun vrijheid. De manier waarop carnaval werd gevierd werd uitbundiger en omvangrijker. Dan blijkt ook dat de vastenavondviering de Bosschenaren nog steeds onuitroeibaar in het bloed zit. Aantoonbaar is dat er aan het begin van de 19e eeuw in de sociëteiten gemaskerde bals worden gehouden. Dat was echter niet voor iedereen weggelegd. De “gewone” burger vierde het feest dan ook gewoon thuis, in het café of op straat.

Dat neemt niet weg dat uitwassen hardhandig de kop werden ingedrukt als dat nodig was en er strenge verboden golden. In 1811 pakt de politie een vastenavondgezelschap op nadat het zich met een persiflerend lied en een carnavalswagen op straat had getoond. De parodie was gericht tegen een vooraanstaande gehuwde Bossche vrouw die scherp werd gehekeld, o.a. vanwege haar relaties met andere mannen.

Toch was sprake van een bloei ten opzichte van de “Staatse” periode. Optredens in de open lucht werden toegestaan, zodat ook toen al van “straatcarnaval” sprake was. Er verschenen carnavalskrantjes, waarin de draak werd gestoken met de bovenklasse van de samenleving en op parodiërende wijze over dagelijkse gebeurtenissen werd verteld.

 

Een echte stimulans geven de Luikerwaalse glasblazers die in de eerste helft van de 19e eeuw als gastarbeiders in de stad werkzaam waren bij de glasblazerij van Mignon op het Hinthamereinde. Van huis uit kenden zij het straatcarnaval, een gewoonte die ze er blijkbaar ook hier op na hielden en die al snel werd opgevolgd door de Bosschenaren. Een stimulerend effect komt, noodgedwongen, ook van de kant van de Sociëteit Casino. De Sociëteit zat, na de bouw van een duur onderkomen op de Papenhulst, verlegen om geld. Onder andere door het geven van openbare bals dacht de sociëteit, vanaf 1854, in de geldelijke nood te voorzien. Vanaf dat moment volgen steeds meer andere sociëteiten en verenigingen het financieel lucratieve voorbeeld.

In de tweede helft van de negentiende eeuw verschijnen ook de eerste “vastenavondkrantjes” onder de namen als “Het kleine guitje”, de “Rommelpot”, de “Kikvorsch” etc. De teksten betreffen vooral scherts en parodie op bestaande, veelal vooraanstaande, Bossche burgers die daar niet erg van gediend blijken te zijn. Tegen de “slemperijen”, het dragen van oude kleding en de scherts in de krantjes komt al snel verzet vanuit de gegoede en aanzienlijke burgerij. 

Naarmate de viering algemener wordt ontstaan er excessen. Met name vanuit de volksbuurten, waar het driedaagse feest een welkome afwisseling in het grauwe arbeidersbestaan vormt, wordt menigmaal een vechtpartij als gevolg van dronkenschap gemeld. Bekend in die dagen is de “vuilikenzondag”. Op de eerste carnavalsdag kwamen, ‘s middags na het Lof, uit alle hoeken en gaten in besmeurde kleding gestoken en gemaskerde personen, naar de Markt. Daar choqueerden zij het publiek met hun optredens. Bekend is het voorbeeld van een persoon die, geheel onherkenbaar, gezeten op het terras van hotel Central, uit een “nachtspiegel” (pispot onder het bed) een worst at die hij in de mosterd draaide. Onder deze “vuiliken” bevonden zich ook vele gegoeden die zich hadden vermomd.

In 1881 begon de bisschop Godschalk zich ermee te bemoeien.  Het moest afgelopen zijn met het ‘gehoer en gesloer’ deze drie dagen van het jaar. Uiteindelijk was een “verbod” van de bisschop een van de belangrijkste redenen voor de stichting van het Durp Oeteldonk. Wat het einde zou moeten worden, werd een nieuw begin...

<< Staatse Periode                                        Stichting van Oeteldonk >>

Bron: www.oeteldonk.org / www.oetelpedia.nl