Staatse Periode (1629-1795)

In 1629 verovert prins Frederik Hendrik met zijn Staatse troepen de stad. Een van de gevolgen is dat de openlijke uitoefening van het katholieke geloof wordt verboden. Ook de aan het katholicisme gelieerde jaarfeesten zoals “de vastenavondviering”, die de hervormde stadsbestuurders als “paapse stoutigheid” betitelden, ontkomen daar niet aan. De feesten werden verboden, maar verdwenen toch niet helemaal. Dat blijkt wel uit het feit dat ieder jaar weer nieuwe verboden moesten worden uitgevaardigd. Wederom een voorbeeld dat carnaval onlosmakelijk verbonden is met het leven in de stad ’s-Hertogenbosch en haar inwoners.

 

 

In 1634 probeert de kerkenraad de Hoogschout te overtuigen om de “masqueraden” en “onbehoorlijckheden” op deze dagen te verbieden. In 1635 volgt een herhaling van het verzoek om de “vastelavont speelen item het masquerade gaen“ op de “Bacchusdagen” te voorkomen. De noodzaak van de, vanaf dan jaarlijkse, publicaties “tegen het masquerade gaen” tonen aan dat het diepingewortelde feest niet helemaal was uit te roeien. Dat wordt nog eens bevestigd door tussentijdse verhogingen van de boetes.

Tot 1651 verricht het stadsbestuur nog steeds betalingen aan stadsarbeiders “voer heuren vastenavend”. In de tweede helft van de 17e eeuw is er in de publicaties zelfs sprake van nieuwe wrede vastenavondspelletjes zoals het “reijden ende trecken van de gans” en het “cnuppelen der haenen” die in die tijd, evenwel in de gehuchten van het vrijdom van de stad, plaatsvinden. In het begin van de achttiende eeuw blijkt het een gebruik te zijn dat jongeren tijdens hun vastenavondrondgang op de deuren en ramen slaan. In 1745 is er zelfs sprake van dat de vastenavondvierders “tegens wil ende danck” de huizen binnendringen.

Aan het einde van de 17e eeuw besluiten de regenten van het krankzinnigengesticht Reinier van Arkel om het dan bestaande gebruik van het uitdelen van warme bollen op de vastenavond aan de patiënten open te stellen voor publiek. Tegen betaling uiteraard. De reden daarvoor is dat het college slecht bij kas is en hierin een goede inkomstenbron ziet. In 1751 komt daar resoluut een einde aan wanneer de regenten constateren dat vele Bosschenaren zonder betaling erdoor glippen en zich bovendien misdragen doordat zij “de sinneloosen op allerlei wijse sarren, quellen en bespotten tot zooverre, dat eenige daarvan dikwijls zoodanig ontstelt en aan ’t razen geraakt zijn, dat in eenige dagen niet wederom tot bedaren hebben konnen worden gebracht.”

Vanaf 1740 worden de publicaties minder fel als gevolg van een soepeler houding van de overheid en het gemis aan effect van de vele publicaties. Het feest leeft vanaf die tijd weer in de openbaarheid op. Zo verklaart een moeder van een van moord beschuldigde persoon in 1782 voor het gerecht dat het was gebeurd op “vastenavond wanneer veele jonge lieden de gewoonte hebben om sig de ganschen nagt vrolijk te maeken, te zwieren, en van de eene herberg in de andere rond te loopen”.

<< De Middeleeuwen                              Franse Tijd en daarna >>

Bron: www.oeteldonk.org / www.oetelpedia.nl