Kleding

De traditionele kleding voor de Oeteldonkse Carnavalsvierder is al sinds jaar en dag ongewijzigd gebleven. De Oeteldonker is heel eenvoudig te onderscheiden van een niet-Oeteldonker. Het driedaagse durp wordt bevolkt door boeren en durskes (Brabants woord voor boerenmeisjes) die traditioneel gekleed gaan. De officiële boerenkleding bestaat uit een blauwe kiel met rode zakdoek, grote witte wanten aan touwtjes en een zwarte boerenpet

Vele Oeteldonkers sieren hun kiel op met de emblemen / jaarschildjes, waarmee de kiel dus elk jaar weer van een nieuwe element wordt voorzien. Overigens is de kiel uiteraard niet exclusief voorbehouden aan Oeteldonkse mannen (boeren), de kiel en de aanverwante versierselen kunnen als ‘unisex’ gezien worden en worden dan ook door vele durskes gedragen.

Volgens oude traditie mag de kiel nimmer uitgewassen, maar uitsluitend gelucht worden. Hierdoor kan het dus voorkomen dat decennia-oude erwtensoepvlekken nog steeds zichtbaar zijn op de kiel, als aandenken aan een memorabele Carnaval uit het verleden.

Benodigdheden:

  • De blauwe boerenkiel
  • De rode boerenzakdoek, die met de knoop naar voren en de punt naar achtereen wordt gedragen. 
    In plaats van en knoop wordt de boerenzakdoek van oudsher ook wel bijeen gehouden door een eenvoudig luciferdoosje.
  • Witte wanten, bijeen gehouden door een touwtje. De wanten worden met het touwtje om de nek gedragen, 
    de wanten zelf voor de kiel op broekzakhoogte.
  • Boerenpet: Van oudsher dragen de boeren (mannen) een boerenpet.
  • Rood-wit-gele gebreide sjaal

Oorspronkelijk hoorde er ook een stok bij waaraan aan één zijde een ring was bevestigd, een attribuut waarmee de veeboer zijn vee meevoerde of vooruitstuurde. De ring diende om daaraan de touwen van het vee te binden. Met de vastenavonddagen keerden de vastenavondboeren de stok om, door hem voort te slepen, daarmee kabaal te maken op de straatklinkers.

 

 

Historie

De boerenkiel zelf werd al vóórdat Oeteldonk bestond, tijdens het Bossche carnaval gedragen en is geënt op de kleding van de veemarktboer. De eerste vermelding dateert uit 1881 en is gevat in een advertentie in de Provinciale Noordbrabantsche en ’s-Hertogenbossche Courant waarin reclame gemaakt wordt voor allerlei carnavalskostuums waaronder de boerenkiel. Het feit dat het toen in de krant stond verklaart een gebruik van langere tijd daarvoor. De dracht van boerenkielen zou afkomstig kunnen zijn van hier werkzame Luikerwaalse glasblazers die al voor 1850 in de stad het straatcarnaval nieuw leven hebben ingeblazen. In het Luikerwaalse is de dracht van de boerenkiel op de vastenavonddagen al langer bekend. De witte wanten, bevestigd aan een koord dat om de nek gehangen wordt en op de borst met elkaar is verbonden, zijn typisch Oeteldonks en worden nergens anders, voorzover nu bekend, gedragen. Vergelijkbaar daarmee is de typische traditie in Krabbegat Bergen op Zoom van het dragen van een “gerdijn” (witte vitrage), een gebruik dat ook alleen in Krabbegat gangbaar is. Waar de dracht van dit soort van wanten vandaan komt is onbekend. Er is geen volkskundige verklaring voor. De oudst bekende afbeelding van een persoon in een boerenkiel met dit soort wanten dateert uit 1907.